Lezersvragen aan Corien

Over schrijven

Om welk boek zou je beroemd willen zijn?
Altijd om het laatste. Ik probeer steeds betere boeken te schrijven.

Wilde je altijd al schrijfster worden?
Ik heb vroeger wel veel geschreven: verslagen van schoolreisjes, stukken voor de schoolkrant en het clubblad van onze atletiekvereniging. Maar ik weet nu nog steeds niet of ik wel schrijver wil zijn. Ik vind het erg moeilijk, en je zit maar de hele tijd in je eentje op een kamertje. Daarom ben ik ook schrijfdocent geworden en sta ik soms de klas.

Was een van je ouders schrijver?
Nee, mijn moeder kan wel heel goed weven en mijn vader had een winkel toen hij nog werkte. Maar hij schreef en schrijft altijd leuke briefjes. Hij heet Jan, maar ondertekent ze altijd met: Sjonnie.
Hij schreef vroeger de verhalen van mijn zus en mij op, die we op zondagochtend bij onze ouders in bed vertelden. Als we niet wisten hoe het verder moest, stelde hij een vraag, bijvoorbeeld: En wat deed hij toen hij de volgende dag uit school kwam? En dan konden we weer even verder.
Daarna vouwde hij een heel klein boekje, niette de rug vast, schreef ons verhaal erin, maakte de tekeningen erbij en zette de titel op de voorkant en onze namen, als auteurs, eronder.

Hoe ben je op het idee gekomen boekenschrijfster te worden?
Ik had een oom die directeur van een krant was. Hij was mijn lievelingsoom, ik keek altijd voetbal en schaatsen bij hem als er grote wedstrijden op tv waren. Toen ik op de middelbare school zat, verhuisde hij naar Zwitserland en schreef ik hem brieven. Hij schreef altijd terug dat ik iets moest doen met dat schrijven. Dus het was eigenlijk zijn idee.

Hoe ben je uiteindelijk echt schrijver geworden?
1. Door veel te schrijven toen ik jong was
2. Door veel te schrijven voor mijn werk
3. Door veel te lezen
4. Door een opleiding Schrijven voor kinderen te doen
5. Door heel veel te lezen over schrijven
6. Door te schrijven. Die eerste vijf dingen hoef je waarschijnlijk niet te doen. Je kunt alleen maar schrijver worden door te schrijven.

Hoe oud toen je je eerste boek schreef?
Veertig. Mijn eerste boek heet Leif, mijn lief. Ik had een schrijfjuf die tegen me zei: ‘Best leuk, die verhaaltjes van jou, maar ze gaan nergens over. Ga maar eens schrijven over iets waar je heel boos of verdrietig over bent geweest.’
Toen ging ik schrijven over mijn puberteit en over mijn eerste verliefdheid, ook over eerste keer seks. En de eerste keer dat ik bedrogen werd en bijna misselijk werd van liefdesverdriet.

Wat inspireert je om te beginnen met een boek?
Lezen. Boeken lezen, recensies lezen, interviews lezen, krantenberichtjes lezen. Terwijl ik dat doe, denk ik heel vaak: ‘O ja, mooi om over te schrijven!’ Ook als ik bezig ben met een boek helpt het om te lezen. Dan kom ik weer op nieuwe ideeën: wat de personages mee kunnen maken, hoe ze kunnen reageren. En schrijven inspireert ook heel erg. Als je eenmaal begint en het niet erg vindt om stomme dingen op te schrijven (want die je kun je altijd weggooien) komen er opeens bijzondere ideeën en gedachten voorbij.

Herkennen mensen zich wel eens in je boeken?
Ik heb een paar mails gehad van jongens die zich in Milan herkenden, van meisjes ook trouwens, die zich in hem herkenden.
En over Hou van mij heeft een meisje mij verteld dat ze eerst dacht dat het over haar ging. Zij had hetzelfde meegemaakt. Ik heb lang met haar zitten praten op een terrasje bij het station van de plaats waar ik op haar school een lezing had gegeven. Ik wachtte op de trein en zij kwam bij me zitten.

Is het alleen maar leuk om aan een boek te werken of sta je ook wel eens op het punt om te stoppen?
Ik wil nooit stoppen met een boek, wel met schrijven in het algemeen. Ik vind het beremoeilijk. Maar als ik doorzet, is het eerste gesprek met de redacteur van de uitgever altijd hoopgevend. Dik Zweekhorst heet hij. Hij kan goed lezen en ziet waar een boek nog niet klopt. Hij heeft altijd goeie vragen, goeie aanwijzingen, goeie tips. Ik ga dan blij weg, omdat ik het boek beter kan maken. Maar als ik thuiskom, denk ik: Maar hoe krijgen we dat in godsnaam allemaal voor elkaar, Dik Zweekhorst?!
Dan maak ik op een groot flip-overvel van elk hoofdstuk een samenvatting in steekwoorden. Die hang ik op in mijn werkkamer. Dan zit ik midden in mijn boek, tussen mijn hoofdstukken een beetje om me heen te kijken (op een draaistoel). Ik pak een paar gekleurde stiften en geef elke verandering een kleur, want als je iets verandert in een hoofdstuk werkt dat natuurlijk op meer plekken door. Het gaat altijd met horten en stoten, dat schrijven. Ik vind het een heel gedoe.

Over Schaduwspits

Waarom ben je gaan schrijven over voetbal als je ook een onderwerp had kunnen kiezen waarvoor je niet een jaar had hoeven meelopen?
Omdat ik het leuk vind zelf iets te leren van het boek dat ik aan het schrijven ben. En iets leren kost mij veel tijd, want ik wil overal lang over nadenken. Ik was benieuwd hoe het is voor kinderen om aan topsport te doen. Het leuke van zo lang meelopen was dat ik na een tijdje ging zien hoe iedereen reageerde. Op bankzitten, bijvoorbeeld.

Er was een heel grappig jongetje (die in het boek de bal 800 keer hooghield voor een volle Arena, dat niet treurig te krijgen was. Als hij een uitbrander kreeg en op de bank moest komen zitten omdat hij alleen maar truukjes uithaalde, zat hij moppen te vertellen in de dug-out. Een andere jongen was van binnen altijd woedend als hij niet in de basis stond, dat kon je aan hem zien. Als hij dan mocht invallen was hij nog steeds woedend en dacht hij: nou zullen ze eens wat zien! En dan bakte hij er niks van. Weer een ander was heel stil en zat tijdens de wedstrijdbespreking alleen maar naar zijn schoenen te kijken. Ik denk dat die jongen de hele tijd moest poepen van de zenuwen. Toen ik na een jaar weer eens terug was bij Ajax zat hij ook niet in de jeugdopleiding.

Hoe heb je onderzoek gedaan voor het boek?
Behalve bij Ajax heb ik rondgekeken bij de jeugdopleidingen van ADO en de jeugdselecties van de KNVB. Toen hij nog trainer van AZ was, heb ik een lang gesprek gehad met Co Adriaanse, omdat hij zolang met jeugdspelers heeft gewerkt. Bij Ajax mocht ik meelopen met de C1 van trainer Maarten Stekelenburg, die me fantastisch geholpen heeft. Ik bezocht trainingen, mocht de kleedkamer in en mee met de bus naar uitwedstrijden. Ik heb gesproken met scouts, medisch begeleiders en ben bij een paar jongens thuis geweest om met hen en hun ouders te praten.
Het verhaal was in grote lijnen klaar voordat ik bij Ajax terechtkwam, ik wilde daar vooral geloofwaardige details verzamelen. Om te voorkomen dat een echte jeugdprof, zoals ik ze maar even noem, zou zeggen als hij het boek uit had: ‘Ja, maar zo gáát het helemaal niet bij een jeugdopleiding!’
Toen ik klaar was hebben Oscar Alkemade (hoofd opleiding ADO) en Louis van Gaal de proeven gelezen om te kijken of alles klopte.

Heb je vaker over voetbal geschreven?
Tijdens mijn studie Nederlands werkte ik op zondagavond bij de Leidse Courant, waar ik de voetbaluitslagen van de afdeling Leiden bij elkaar moest bellen. Daarna kreeg ik een vaste baan op de sportredactie bij dagblad Het Binnenhof, een regionaal dagblad dat nu niet meer bestaat. Ik was de eerste vrouwelijke ‘voetbalman’ in Den Haag en maakte mee wat Freke in mijn boek meemaakt: een trainer die niet met me wilde praten omdat ik een meisje was, mannen in de bestuurskamer die dachten dat ik de moeder van de pupil van de week was, en daarna van hun stoel vielen als ik na de wedstrijd een jonge borrel bestelde.

Ga je misschien nog een boek schrijven over hockey? Want dat is mijn hobby.
Je weet natuurlijk nooit wat er gebeurt. Of ik ooit een boek ga schrijven voor volwassenen, of een filmscenario. Of dat ik over bollenpellen ga vertellen, of over wintertenen…
Maar ik weet wel heel zeker dat ik nooit een boek over hockey ga schrijven. Ik weet niks van hockey en als ik het zie op de televisie, vind ik het altijd zo’n gedoe! Dat kromme rennen vooral. Maar hockeymeisjes zijn natuurlijk wel weer heel leuke personages!
Dus: misschien, maar reken er niet op!

Ben je opgegroeid in een voetbalfamilie?
Nee! Ik kom uit een gezin van voetbalhaters! Als ik zondagavond voetbal wilde kijken op tv, gingen we altijd net aan tafel en moest-ie uit.
Gelukkig had ik een oom, die gek was van sport. Zijn kinderen juist weer niet, dus als er schaatsen was of als Ajax Europa Cup speelde, ging ik altijd naar hem toe om te kijken. Onze jongste zoon is hem vernoemd: Toon.

Bestaat de vader van Milan? Is hij echt oud-speler van FC Den Haag?
Nee. Ik heb wel in voetbalplaatjesboeken opgezocht met welke spelers de vader in een elftal zat, als hij in 1988 bij Den Haag speelde. De wedstrijd tegen VVV, waarin hij geblesseerd raakte, is ook echt gespeeld op die datum en met die uitslag. Milans vader was een soort Joop Lankhaar, denk ik, met een beetje Cor Lems en een Ajax-vleugje Jan Wouters.

Wat vind je het leukste deel van Schaduwspits?
Het stuk waar Milan en Freke tafelvoetballen en ruzie krijgen. Dat was ook het leukste om te schrijven. Ik hoefde er helemaal niet over na te denken. Milan en Freke kregen ruzie in mijn hoofd en ik hoefde alleen maar heel snel op te schrijven wat ze tegen elkaar zeiden.

Heb je meegemaakt wat er in Schaduwspits staat?
Sommige dingen die Freke meemaakt heb ik meegemaakt toen ik voetbaljournalist was in Den Haag. En toen ik onderzoek deed voor het boek, verstopte ik me in de kleedkamer ook vaak achter een jas, zodat de jongens zouden vergeten dat ik er was en ik ze kon zien zoals ze echt waren (met de slappe lach, of vloekend en gillend en elkaar bekogelend met rolletjes tape, bijvoorbeeld).

Waarom heeft het boek geen happy-end?
Omdat ik wilde dat de lezers nog een tijdje blijven nadenken over het verhaal. Na een happy-end denk je vaak niks meer, dan is het klaar. Ik vind het wel een goed einde, omdat Milan en Freke allebei iets heel belangrijks hebben geleerd. Over zichzelf, over elkaar en over het leven. Maar sommige lezers worden er kwaad van, van dit einde.

Over haar leven

Wat vind je naast schrijven je leukste hobby?
Koken vind ik het leukste, vooral voor mensen van wie ik veel hou. We hebben vrienden met wie we een keer per jaar op vakantie gaan en als die komen eten en ik de hele middag in de keuken sta te snijden en hakken en roeren en prakken ben ik erg gelukkig. Vooral als ik dan de knoflook begin te bakken. En trompetspelen. Maar dat doe nog vooral als er niemand luistert, want ik kan het nog niet zo goed. Gelukkig heb ik les van Erwin ter Bogt, de beste trompetleraar van Nederland en speel ik bij het gezelligste harmonieorkest uit de buurt, Sint Matthias uit Warmond.

terug